Als ik anderen een mooi portret laat zien dat ik van iemand heb gemaakt, vinden ze meestal “gewoon” mooi. Als ik aan diezelfde personen een soortgelijk zelfportret laat zien, vinden ze dat niet alleen mooi, maar zeggen ze meestal ook nog vol verbijstering dat ze niet begrijpen hoe ik dat voor elkaar heb gekregen. Toch is het maken van een goed zelfportret niet echt veel moeilijker dan het maken van een goed portret van iemand anders. De dingen die bepalen of een foto geslaagd is, zijn voor beide hetzelfde. Het is alleen soms handig wat hulpmiddelen bij de hand te hebben.
Camera in de hand
De simpelste manier om een zelfportret te maken is je mobieltje of je compactcamera met gestrekte arm op je gezicht te richten en een foto te maken. Het resultaat zal vrijwel nooit een mooie foto zijn. Meestal is de arm waarmee je het toestel vasthield nog ergens in beeld en neemt je gezicht groteske vormen aan door de groothoekvervorming. Deze manier om zelfportretten te maken moet je dus maar snel vergeten als je graag mooie foto’s wilt hebben.
Camera op een statief en de zelfontspanner gebruiken
Om een goed zelfportret te maken moet je enige afstand tot de camera hebben. Hiermee kun je de vervorming door het gebruik van een groothoek tegen gaan. Die afstand hoeft trouwens niet altijd erg groot te zijn, maar is in de meeste gevallen toch wel groter dan de lengte van je arm. Je moet dus je camera op een statief (of stevige ondergrond) zetten en de zelfontspanner gebruiken.
Scherpstellen: stand-in, draadontspanner of draadloze trigger gebruiken
Zoals de meesten ben ik begonnen met scherp te stellen op een stand-in. Een stand-in is een voorwerp dat je op de plaats zet waar je zelf voor de foto wilt gaan zitten. Daarna wissel je snel van plek met de stand-in en hoop je dat dit een leuke foto tot gevolg heeft. Op zich kan dit best goed werken. En soms gebruik ik deze methode nog steeds. Maar als je een camera hebt met een aansluiting voor een draadontspanner of een draadloze trigger, dan heeft het gebruik daarvan toch de voorkeur.
Zelf maak ik meestal gebruik van een draadloze trigger. Dat geeft me de tijd om op mijn gemak mijn positie voor de camera te kiezen en de foto pas te nemen als ik er helemaal klaar voor ben. En doordat ik al op mijn plek zit, stelt de camera scherp op het onderwerp dat op de foto moet komen; namelijk op mij. Daarbij wil het wel helpen om niet voor een al te open diafragma te kiezen; anders loop je het risico dat het puntje van je neus in plaats van je oog scherp op de foto staat.
Het voordeel van een draadloze trigger boven een draadontspanner is dat de eerste je meer speelruimte geeft. De afstand tot camera wordt niet beperkt door een draadje en de trigger kun je gemakkelijk verbergen. Maar voor close up portretten werkt een draadontspanner ook prima.
Weet wat het licht (met je) doet
Dit is misschien wel de belangrijkste tip als het gaat om mooie zelfportretten te maken. Voor een mooi portret geldt dat de geportretteerde goed belicht moet zijn. Voor een zelfportret is dat niet anders. Bij het maken van een zelfportret moet je dan ook goed kunnen inschatten wat het licht met je doet. Enige kennis over het goed belichten van portretten is dus wel handig. Daarnaast zijn er nog wel wat trucjes om het jezelf wat gemakkelijker te maken, zeker als je in een studio werkt.
Ik begin zelf meestal met het maken van een lichtopstelling die hoort bij het beeld dat ik in gedachten heb (dit is het stuk waar enige kennis over belichten goed van pas komt!).
Vervolgens maak ik een testfoto (met mezelf in beeld) en stel het een en ander eventueel nog bij. Als ik alles goed heb staan, ga ik er echt voor zitten.
De kunst is om bij een zelfportret het licht precies daar terecht laten komen waar je het wil hebben; en soms is dat echt een kwestie van centimeterwerk, bijvoorbeeld door je hoofd net een beetje meer te draaien of te kantelen. Het probleem is dat je zelf niet ziet wat effect daarvan is.
Als je alleen je hoofd op de foto wilt hebben, kan een handspiegel uitkomst bieden. Hou de spiegel loodrecht op de lijn tussen je camera en je gezicht en kijk wat het effect van het licht is. Als het licht zo valt als je wilt, blijf je in die positie zitten; dan haal je de spiegel weg en drukt af. Bij een halfportret wil dit soms ook nog wel lukken, maar een bij full body portret wordt het lastiger. In dat geval zou je een grote passpiegel direct achter de camera kunnen plaatsen. Die kan je dan nog enig idee geven van hoe het licht op je valt èn hoe je lichaamshouding over komt op de camera.
Een andere optie om een beeld te krijgen van hoe je zelfportret er gaat uitzien, is gebruik maken van tethered shooting met live view. Ik maak hier zelf geen gebruik van. Ik heb het ooit geprobeerd, maar toen duurde het zo lang totdat het live beeld zich op het beeldscherm had opgebouwd, dat ik van deze manier van werken meer last dan gemak had.
De compositie…schiet ruim
Bij het maken van een zelfportret zie je niet meteen hoe je compositie er precies uit ziet. Natuurlijk valt dat wel ongeveer in te schatten, maar in de meeste gevallen moet je achteraf op de computer nog wat bijsnijden of het beeld iets draaien. Daarom is het belangrijk om de foto in eerste instantie iets ruimer te nemen dan je wilt; zo blijft er genoeg ruimte over om de foto nog wat bij te snijden.
En verder veel oefenen
Tot slot geldt ook voor het maken van zelfportretten dat oefening kunst baart. Ik merk dat ik nu veel sneller de foto kan maken die ik voor ogen had, dan bij mijn eerste zelfportretten. Het maken van de juiste opstelling gaat sneller en ik heb minder mislukte foto’s. Daarnaast leert het maken van zelfportretten me een hoop over het maken van portretten in het algemeen. Ik kan het dan ook iedereen die van het maken van portretten houdt, aanraden.